De Tijdspiegel, Volume 3

Front Cover
1881

From inside the book

Selected pages

Contents

Other editions - View all

Common terms and phrases

Popular passages

Page 239 - Ik ben geboren uit zonnegloren En een zucht van de ziedende zee, Die omhoog is gestegen, op wieken van regen, Gezwollen van wanhoop en wee. Mijn gewaad is doorweven met parels, die beven Als dauw aan de roos, die ontlook, Wen de Dagbruid zich baadt en voor 't schuchter gelaat Een waaier van vlammen ontplook.
Page 240 - De zon, om den stervling te sparen, Wien mijn lichtlooze blik zou bleeken van schrik En mijn droeve gestalte vervaren. Nu omspan ik den trans met mijne armen van glans Tot mij lokt Zefier's wapprend gewaad En ik henenduister naar 't oord, waar de luister Der lonkende zon mij verlaat.
Page 239 - De sterveling ziet mijn aanschijn niet, Als ik uit-schrei, hoog boven de wolken, En de regen-vlagen, met ritselend klagen, Mijn onsterflijken weedom vertolken. Dan drenkt mijn smart het dorstende hart Van de bloem, die smacht naar mijn leed, En, met dankenden blik, naar mij opziet, als ik. Van weedom, het weenen vergeet. En dan verschijn ik door 't nevelgordijn, Dat mijn Zefier verscheurt, als hij vliegt — Somber-gekromd .... tot de zonneschijn komt, En op 't rag mijner wieken zich wiegt. Dan zegt...
Page 239 - t oog, uit de diepte omhoog, Buig ik ten kus naar beneden : Mijn lichtende haren befloersen de baren, En mijn tranen lachen tevreden: Want, diep in zee, splijt de bedding in twee, Als mijn kus de golven doet gloren .... En de aarde is gekloofd, en het lokkige hoofd Van Zefier doemt lachend te voren. Hij lacht en zijn zucht jaagt mij, arme, in de lucht, En een boog van tintlende kleuren Is mijn spoor, als ik wijk naar het droomerig rijk, Waar ik eenzaam om Zefier kan treuren.
Page 240 - t oord, waar de luister Der lonkende zon mij verlaat. — Ik ben geboren uit zonne-gloren En een vochtigen zucht van de zee, Die omhoog is gestegen, op wieken van regen, Gezwollen van 't wereldsche wee. — Mij is gemeenzaam, wie even eenzaam Het leven verlangende slijt, En die in tranen zijn vreugde zag tanen Doch liefelijk lacht, als hij lijdt...
Page 240 - De goudene Iris lacht'!... En stil oversprei ik de vale vallei Met een gloed van zonnig smaragd. Mijn handen rusten op de uiterste kusten Der aarde, als, in roerloos peinzen, - Eén bonte gedachte - ik mijn liefde verwachte... Die mij achter de zon zal doen deinzen.
Page 201 - Wij gedenken aan de visschen, die wij in Egypte om niet aten ; aan de komkommers, en aan de pompoenen, en aan het look, en aan de ajuinen, en aan het knoflook.
Page 239 - En een boog van tintlende kleuren Is mijn spoor, als ik wijk naar het droomerig rijk, Waar ik eenzaam om Zefier kan treuren. Hij mint me als ik hem . . . . , maar zijn lach, zijn stem, Zijn kus .... is een zucht : wij zwerven Omhoog, omlaag; wij willen...
Page 16 - ... broeders; in arbeid en moeite, in waken menigmaal, in honger en dorst, in vasten menigmaal, in koude en naaktheid.
Page 240 - Mijn handen rusten op de uiterste kusten Der aarde, als, in roerloos peinzen, — Eén bonte gedachte — ik mijn liefde verwachte . . Die mij achter de zon zal doen deinzen. 'k Zie 's nachts door mijn armen de sterren zwermen En het donzige wolkengewemel, En de maan die mij haat en zich koestert en baadt In den zilveren lach van den hemel.

Bibliographic information