Page images
PDF
EPUB

XXVIII. De Zeeschilder Jan Carel van Beecq. JAN CAREL VAN BEECQ was een Hollandsch zeeschilder, die zich omstreeks 1680 in Frankrijk vestigde, daar lid van de Academie en Peintre du Roi werd, drie schilderijen voor het kasteel van Marly vervaardigde en, naar men zegt, in 1722 stierf. In de gewone hulpbronnen ter nasporing van bijzonderheden aangaande Nederlandsche schilders, wordt VAN BEECQ niet genoemd; alleen de Dictionnaire des Artistes dont nous avons des estampes (par le Bn. DE HEINECKE) II., p. 316, noemt eenige gravures op, die naar zijne schilderijen zijn vervaardigd, en het Allgemeines Künstlerlexicon (van FÜSSLI) II., p. 51, heeft die opgave overgenomen zonder eenige bijzonderheid er bij te voegen.

Aangenaam zou het zijn, indien over dien zeeschilder, wiens werk zeer verdienstelijk moet geweest zijn, eenige nadere inlichtingen konden worden medegedeeld; b. v. wie zijne ouders waren; waar en wanneer hij geboren is; of hij élève van BACKHUISEN was, en zoo niet, van wien; welke stukken er nog van hem in Nederland of elders aanwezig zijn, en welke de aanleiding is geweest van zijn vertrek naar Frankrijk? -11.

XXIX. Duitsche Volkplanters van regeringswege naar Suriname gezonden. Op bl. 131-132 van het eerste deel van een in het jaar 1821 bij de Erven FRANÇOIS BOHN te Haarlem uitgekomen werk, getiteld: Reizen naar Suriname,verblijf aldaar en terugtogt over Noord-America naar Europa, van den Baron ALBERT VON SACK enz. (uit het Hoogduitsch) komt het volgende voor:

,,Voor eenige jaren wilde de Hollandsche regering beproeven om het land (Suriname) door Europeanen te laten ontginnen en bragt eene menigte van Duitsche landlieden, vooral uit de Paltz, naar Suriname. Daar gaf men hun kosteloos eenig land. Dan naauwlijks hadden deze vlijtige lieden den arbeid begonnen, of zij werden door het klimaat aangetast, enz.'

[ocr errors]

Daar nu van deze proeve tot volkplanting weinig bekend schijnt en niets meer overig is, en de aanmoediging ook van Duitschers ter emigratie naar Suriname weder ter sprake komt, zoo vraagt men: Wat is er bekend van de kolonisatie door voN SACK bedoeld en van den uitslag daarvan? R. H.

XXX.- Brieven van Maria Tesselschade Visscher. SCHELTEMA, in zijn boek over ANNA en MARIA TESSELSCHADE, spreekt van brieven der laatste, die hij onder de oogen heeft gehad, maar welker eigenaar hij niet vermeldt; waren zij, even als een andere, dien hij heeft opgenomen, in het bezit van Mr. T. VAN LIMBORGH, en waar bevinden zij zich thans? HH. Navorschers, daaromtrent iets wetende, worden vriendelijk uitgenoodigd, daarvan, in het belang der aangekondigde nieuwe uitgave van HOOFT's Brieven, te doen blijken

aan het adres van den Heer Boekhandelaar E. J. BRILL te Leyden. V.

[blocks in formation]
[blocks in formation]

Goejanverwellensluis; Nederlandsche Planetaria in de achtste eeuw (II.; bl. 54). Ik heb den naam van dat gehucht, beroemd in den oorlog van 1672 en om de aanhouding des Princen van Oranje in 1787, altijd zoo gespeld gevonden, en laat aan Prof. VISSCHER alzoo de verdediging zijner spelling van Jan-Goverwellensluis over. Wat nu de Planetaria betreft, in de 8ste eeuw aanwezig, en waarvan door my in mijn Gesch. van N. Nederland gewach is gemaakt, ik beken volmondig ze nooit gezien te hebben en er dus moeilijk een beschrijving van te kunnen geven. Maar EGINHARD spreekt er van in zijn Vita Caroli M. en die kon ze gezien hebben.

J. VAN LENNEP.

Goejanverwellensluis. Van deze sluis wordt in de Resol. der Staten van Holland van 23 Junij 1598 (bl. 198) gesproken. » Omme te verhoeden", leest men aldaar, › de frauden in den impost op de consumptie van den turf, passerende door Goe-Jan-Verwellensluys, daerover de pachters hen beklagen, is by de Heeren Staten geresolveert, dat egeenen turf door Goe-Jan-Verwellensluys by nachte sal passeren moghen, dan alleen by dage, ten eynde den collecteurs [?] van den voornoemden impost aldaer deselve ontfangen magh, na behooren".

[ocr errors]

ELSEVIER.

[merged small][ocr errors][merged small][merged small]
[blocks in formation]

Volksliedjes. Daar komt Pauwel Jonas aan"; John Paul Jones (II.; bl. 54). Het liedje van PAUWEL JONAS, dat ik mij uit mijne eerste jeugd zeer goed herinner, ken ik evenmin als C. & A. in zijn geheel, maar wel den oorsprong er van. Het behoort tot den tijd waarin de Amerikaansche vrijheids-oorlog het hevigst woedde en al meer en meer ten voordeele der Amerikanen neigde. Bekend zijn de vernederingen die ons Gemeenebest, door de flaauwhartigheid van het toenmalig bewind, in dat tijdperk, van Engeland heeft moeten ondergaan, en welke honende taal men zich van den Engelschen gezant YORKE liet welgevallen. Daar komt in October 1779 onverwachts in Texel binnenvallen een klein vreemd vlootje, twee Britsche oorlogsfregatten van veertig en twintig stukken met zich voerende, welke het op de Engelsche kusten veroverd heeft. De bevelhebber dezer kleine scheepsmagt was JOHN PAUL JONES, meer algemeen bekend onder den naam van PAUL JONES, een geboren Schot, maar die, zich in Amerika gevestigd hebbende, ijverig medewerkte tot bevrijding van zijn nieuwe vaderland, eerst door zijne aangeborene volkswelsprekendheid, later door zijne stoutmoedige zeetogten in de Noordzee en op de kusten van Groot-Brittannië, waarbij hij door Frankrijk werd ondersteund. De komst van gezegde schepen in onze havens baarde veel opziens in het land en veel bekommering aan ons Bewind, dat aan den eenen kant Engeland niet durfde verstoren, maar aan den anderen kant den handel ontzien moest, die te regt in Amerika's vrijheid eene nieuwe bron van welvaart begroette en daarom die vreesachtige staatkunde hoogelijk misprees. Twee maanden lang duurde deze netelige zaak, waarbij de hartstochten van weêrskanten sterk werden opgewekt, en, terwijl de Amerikaansche held Amsterdam en den Haag bezocht, werd hij door de anti-Engelsche partij hoogelijk gevierd en vereerd, en daar die partij zeer groot was, hoorde men, ten spijt van den trotschen YORKE, de jongens langs de straten zingen:

Daar komt PAUWEL JONAS aan,

't Is een aardig ventje."

Door de bezadigdheid der beide partijen liep de zaak gelukkiger af, dan men had kunnen vermoeden, en den 27sten December verliet PAUL JONES de reê van Texel. Hoe Engeland ons deze bezadigdheid heeft vergolden, hebben de volgende jaren geleerd. Uitvoerig wordt het bovengemelde verhaald in

[blocks in formation]

Voort! voort!

Ik moet naar boord. Welkom, Prins ENEAS!

'k Wou dat je al in zee was. Deze duo tusschen ENEAS en zijn vriend ACHATES is een brok uit een oude parodie, in den trant van die van BATHSEBA en andere, misschien nog by verzamelaars van dergelijke kuriositeiten te vinden. Toen nu, na het uitbreken van den opstand in Noord Amerika, men hier te lande in weerwil der traktaten met Engeland, de insurgenten op alle wijzen begunstigde, gebeurde het in 1779 dat onder anderen zekere Amerikaansche kaperkapitein, JOHN PAUL JONES genoemd, met zijn vaartuig en twee onder zijn bevel staande Fransche oorlogschepen, benevens twee door hem veroverde Engelsche fregatten, in Texel binnenviel, en hoewel er door de toenmalige Regeering aan den bevelvoerenden officier op de reede van Texel order gezonden werd, zich zoo min mogelijk met den Amerikaanschen vrijbuiter in te laten, weigerde men echter, de gemaakte prijzen aan Engeland uit te leveren; terwijl aan PAUL JONES Zoo te Amsterdam als in den Haag van de zijde der Fransch- en Amerikaansch gezinde burgers een onthaal te beurt viel à la KOSSUTH. Nu werden er over en we

(*) Wij verwonderen ons, dat de kundige SAXO SYLVIUS zulk eene voorstelling gegeven heeft van Neêrlands handelwijs jegens Engeland vóór het uitbarsten des oorlogs in 1780. Hoe heeft hem het laakbare spel der winzucht kunnen ontgaan, 't welk toen

maals in Nederland alles dreef, dat zich als trouwbreuk tegen den ouden en natuurlijken bondgenoot kenmerken moest: een trouwbreuk even roekeloos als onregtvaardig, waar, bij de gesteldheid der zaken hier en elders, de heillooze uitkomsten van den krijg met Engeland ligtelijk door een ieder voorspeld konden worden? Hoe kan hij spreken van bezadigdheid ten onzent, kwalijk door Groot-Brittannië vergolden, waar dezerzijds in het heulen met Frankrijk in de hulp aan Amerika bijkans geene terging gespaard werd, maar Engeland, ongezind om met ons in oorlog te komen, eerst na langdurige aarzeling als uitgedaagd tot de vijandelijkheden overging? Ons blijft het onbetwistbaar, dat in deze verblinde staatkunde, allernaauwst gepaard met huldiging der revolutiebegrippen en met vernedering van Oranje, de eerste en jammerlijke oorzaak gezocht moet worden dier ontzettende rampen, die sints dat tijdstip, zonder ophouden, ja in steeds heviger mate, het dierbare Vaperland geteisterd hebben, om eerlang na het verlies

zijner welvaart ook den ondergang van zijn staatswe

zen en de prijsgeving der natie aan vreemde tiranny te weeg te brengen.

der liedtjens gemaakt, zoo voor als tegen, en een daarvan op de wijze van en met geringe verandering byna gelijkluidend aan het hier aangehaalde.

J. VAN LENNEP.

[De aanleiding tot het liedje van PAUWEL JONAS werd ook in korte woorden medegedeeld door de HH. (11) A. N. Z., L. J., G. L. K. en V. O., welke laatste de belangrijke plaats herinnert, onzen kaperkapitein in COOPER'S Pilot aangewezen. Naar .. ELSEVIER'S berigt verscheen in 1780 te Amsterdam bij D. SCHUURMAN, een Echt Verslag der voornaamste levensbijzonderheden van JOHN PAUL JONES, in dienst der Vereenigde Staten van Noord-Amerika (gr. 8°., 51 blz.), van hetwelk een overzigt geplaatst werd in de Algem. Vaderl. Letteroefeningen van 1780, D. II., St. I., bl. 44. De Heer J. J. NIEUWENHUIJZEN zond ons twee deuntjes tot lof van den gevreesden Amerikaan. Het eerste, dat tot opschrift voert : ,,Op den beruchten Held PAUL JONES", - stem: Van het Marmotje", bestaat uit negen coupletten, allen aanvangende met de beide regels :

[ocr errors]
[merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

Het is zoo'n aardig ventje;

Hij heeft zijn dingen wel gedaan,
En nu nog als een heldje.

Wit papier, geel papier,
Wit papier, geel papier,

Straks komt PAUL JONES hier."

Het andere liedje behelst een Samenspraak tusschen den Koning van Engeland en PAUL JONES, in twaalf coupletten, waar beurtelings een dier beide hooge personen sprekende ingevoerd wordt: de Koning vol toorn en dreiging tegen den rebel, maar die alles behalve koninklijk uitende; de kaper, als zich denken laat, braaf pogchende en snorkende, gantsch in den trant van een door 't geluk bekroonden avonturier. Zie hier een paar staaltjes

[blocks in formation]

(12)

Krijg ik u maar op zee,
Gij moet wel met ons mee
Naar Duinkerken,
Wil maar aanmerken,
Breng ik u op de ree.

De Koning van Engeland.
Ik ben de Koning
En draag de kroon,
Gij PAUL JONES

Bent een gemeen persoon.
Gij vecht maar om 't geld,
Neemt alles met geweld,
Zonder verzuimen

Zult gij moeten ruimen,
Ik ben nog niet ontsteld.

PAUL JONES.

Ik ben de bol van vechten.
Komt PAUL JONES aan,
't Is voor Frankrijk,
Holland en Amerikaan..
Ik zweer mijn leven trouw
Voor 't edel huis NASSOUW,
Men zal hem plagen

Noch uit zijn rijk verjagen,
De Engelschman wordt flaauw."

Op de wijs van het eerste deuntje zong men ook,
schrijft de Heer NIEUWENHUIJZEN:
Daar komt JACK

de Engelsman". Hij zegt voorts alle deze fraaijigheden gevonden te hebben in deze Volksliedeboekjes: De Opper Admiraal van Holland. Waar in te vinden zijn veel fraaije Oorlogs- en andere Liederen, alle op de tegenswoordige tijds omstandigheid toepasselyk. Nooit te vooren Gedrukt. t'Amsteldam, bij BARENT KOENE, Boekdrukker op de Lindegragt, z. j. in 8o. en De ontwaekte Leeuw, of de Hollanse Tuyn, in 8o. (zonder titel).]

Volksliedjes. Daar komt Pauwel Jonas (Prins Eneas)aan".Tot dit liedje op den kaperkapitein behooren geenszins de laatste door C.&A.aangehaalde regelen, welke toch niet als eenvoudig variant daarvan aangemerkt kunnen worden. Wij hebben hier een ander deuntje, schoon op dezelfde wijs als het PAUL JONES, 't welk namelijk voorkomt in een, bij velen zeker lang vergeten boekske, betiteld: De vlugt van Eneas of de dood van Dido, Treurspel, in straatliedjes; te Amsterdam by J. HELDING en A. MARS [?], 1785. Met Privilegie. - uit slechts één bedrijf en acht tooneelen bestaande, waar, op blz. 8, ACHATES, vriend van ENEAS, bij 't zien aankomen van dezen, in een wagentje door twee kinderen getrokken, uitroept:

[ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

,,'k Zwom in tranen! wat kan 't baten,
Faldera la liere! (bis)

Ik moet DIDO toch verlaten,
Faldra la!"

wat ACHATES al zingende beantwoordt. Dan, terwijlENEAS nogmaals een lied opdreunt, worden zijn valies, pruikedoos en hoedenkast", in 't schip geborgen; waarna de kinderen met het wagentje vertrekken. Zijne afreis wordt echter gestuit door de onverwachte komst van DIDO, die in haar nachtgewaad haastig aangeloopen, hem een » stooters" mes op de borst zet, waarmede zij later zich zelve doorsteekt, na hem, al wederom op de wijs van een ouderwetsch deuntje, in den malschen toon eener echte Amsterdamsche vischvrouw, zijn pligt onder de oogen te hebben gehouden, enz. enz. Uit de bekende plaat van C. TROOST, den dood van DIDO enz. op potsige wijs en in de kostumen van zijn tijd voorstellende, zou men kunnen besluiten dat deze komieke parodie van een treurspel destijds werkelijk ten tooneele is opgevoerd, aangezien vele der toenmalige blij- en kluchtspelen in denzelfden trant door dezen schilder afgebeeld zijn geworden.

N*

[Deze laatste gissing van N** is juist. J. M. heeft meermaal een oud habitué des Amsterdamschen

Schouwburgs hooren verhalen van een kluchtspel, omtrent het jaar 1790 opgevoerd, Aeneas en Dido, naar 't schijnt een pot-pourri van parodien op gemeene zangwijzen". Hij zelf herinnert zich nog duidelijk én de regels: Daar komt Prins ENEAS aanenz., en die geheele scène van den gepruikten Trojaanschen held op een kinderwagentje zijn wanhoop lucht gevende in een zee van tranen, wier nutteloosheid hij zich echter niet verbergen wil.

N**'s latere meening, hem door een oud vriend bijgebragt, dat PAUL JONES een Hollandsch kapitein zou geweest zijn, die als zoodanig octrooi had tegen de Engelschen, mag wel tot de onhoudbare hypothesen worden gerekend. Maar niet te onpas komt zijne opmerking, dat ook de Fransche Vaudeville te Amsterdam de gedachtenis van onzen zeeschuimer bevorderlijk is geweest, door de vertooning, nog onlangs, van het stukje: Paul Jones, le Corsaire.]

[blocks in formation]

Hillegom. Hille beteekende oudtijds eene verhevene plaats, en Gumme, in het OudSaksisch, een hof. Volgens SMIDS (Schatkamer), was Hillegom eertijds een hof, waarvan de naam, daar ter plaatse, dan ook tot heden is bewaard gebleven. Wanneer men daarbij in het oog houdt, dat de grond van dat dorp vroeger geheel uit binnenduinen bestond, geef ik in bedenking, of de naam niet kan beteekenen: het hooge Hof? - Deze gissing wordt bovendien versterkt door den ouden naam van Rinegom, welke door een hof of kasteel, eertijds aan een der Rijnspranken in Kennemerland gesticht, gedragen werd.

|

[LEGENDO ET SCRIBENDO verwijst over den naamsoorsprong en de geschiedenis van Hillegom (in oude brieven Hillinen genoemd), naar de Tegenwoordige Staat der Nederlanden, D.VI.,bl. 334-337, H. V(AN) bl. 662; W. A. BACHIENE, Vaderlandsche Geographie, H(EUSSEN) en V(AN) R(HIJN), Rhynlandsche Oudheden,

bl. 599 van het 1ste deel; L. SMIDS, Schatkamer der Nederl. Oudheden, D. II., bl. 129 en een aantal andere Schrijvers.]

D

Accoord van Putten" (II.; bl. 54). Ik acht het zeer waarschijnlijk, dat deze spreekwijze haren oorsprong te danken heeft aan iemand, die, den naam van VAN PUTTEN dragende, gewoon was in zijne gesprekken vaakmalen den uitroep: » accoord" te doen hooren, en dat men alzoo oorspronkelijk gezegd heeft : Accoord zegt VAN PUTTEN. Het laat zich gemakkelijk begrijpen, dat ook vele andere spreekwijzen in dergelijke, door den een' of ander' aangenomen, gewoonte om telkens hetzelfde woord te bezigen, haren oorsprong

vonden.

FREDRIK.

[blocks in formation]

Titel van Frans II van 1804—1806 (II.; bl.55). Keizer FRANS voerde vóór 1804 dezen titel:› FRANS II, Keizer des Heiligen Roomschen Rijks, Koning van Hongarijen, Koning van Bo» hemen, Aartshertog van Oostenrijk, enz. enz.”

Dat Heilige Roomsche Rijk was het Westersch Romeinsche Keizerrijk, hetwelk in 476 had opgehouden te bestaan, doch door KAREL den Groote, althans voor een goed deel, in 800 weder was opgerigt. Van die heerschappij, sedert langzamerhand ingekrompen, was het Duitsche Rijk een overblijfsel. De maatrege

len van NAPOLEON deden Keizer FRANS de slooping van dat Rijk vooruitzien; en daar hij toch gaarne den keizerlijken titel behouden wilde, verklaarde hij in 1804 al zijne erfstaten: Hongarijën, Bohemen, Oostenrijk enz. te vereenigen tot één Keizerrijk, Oostenrijk geheeten. Zijn titel was nu: » FRANS II, Keizer des Heiligen Roomschen Rijks, Keizer van Oostenrijk". De eene waardigheid sloot de andere niet uit; zij waren onafhankelijk van elkander, konden zeer goed te zamen gaan, en ook zeer goed gescheiden worden, zoo als spoedig daarna gebeurde. Immers bij de stichting van het Rijnverbond, door NAPOLEON, die er Protector van werd, was het Duitsche Rijk geheel uiteengerukt. Daarom verklaarde Keizer FRANS, den 6den Augustus 1806, dat hij den band, die hem aan het Duitsche Rijk hechtte, als losgemaakt beschouwde; dat hij de Roomsche Keizerskroon nederlegde, alle Vorsten en Rijksstanden van den eed ontsloeg, en ook zijne Duitsche Staten van het Rijk gescheiden rekende. Zijn eerste titel was nu vervallen; voortaan heette hij alleen Keizer van Oostenrijk" en was als zoodanig FRANS I. H. T.

Daarstellen (II.; bl. 55). De vraag van P. H. H. JR., of daarstellen een goed Nederlandsch woord zij, zouden wij, voor ons, ontkennend beantwoorden. In de» Lijst van Woorden en Uitdrukkingen, met het Nederlandsch taaleigen strijdende", bewerkt door den Hoogleeraar M. SIEGENBEEK, en uitgegeven met goedkeuring van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leyden (bij s. en J. LUCHTMANS, 1847), komt op bl. 18 het woord daarstellen wel voor als niet geheel strijdig met ons taaleigen, doch men wil het evenwel liefst vermeden zien, en ten minsten alleen gebruikt bij voorwerpen, die voor het oog worden ten toon gesteld (*). Op bl. 267–269 van N°. IV van den 5den Jaargang van 't » Magazijn van Nederlandsche Letterkunde", (bij BELINFANTE, te 's Hage, 1851), komt echter Dr. H. J. NASSAU, in N°. XXII zijner Taalmijmeringen, nog meer bepaaldelijk tegen het bezigen van 't bedoelde woord op. Hij wijst te recht aan, dat wij in onze taal een schat van woorden bezitten om alle mogelijke schakeeringen voor te stellen der gedachten, tot wier uitdrukking men ons thans het eenige woord daarstellen wil opdringen. Wij toch zeggen met veel grooter juistheid eene school of kerk stichten, bouwen, openen; de gelegenheid geven, aanbieden, verschaffen; eene sluis, eenen dijk leggen ; eene brug slaan; standbeeld oprichten; een vooruitzicht openen; - de muren van een gebouw optrekken; eene rechtbank vestigen; een te kort, een ver

een

--

(*) Van dat gevoelen zijn ook L. J. en P. E. v. D.Z. Aanm. v. h. Bestuur. D. III.

|

[blocks in formation]

lies of eene winst opleveren, geven ; slagen leggen; een fonds bijeen brengen;

[ocr errors]

eene vereeniging vormen ; · een werk samenstellen, enz. enz. Is het woord daarstellen alzoo niet eigen aan onze taal, zoo is het ook stellig onnoodig het in te voeren, het zou slechts ballast zijn; en wat pleit er nu meer tegen het inheemsche van dit woord dan 't feit, dat alle overige, op dergelijke wijze saamgestelde werkwoorden in 't Hoogduitsch, als: darbieten, darbringen, darlehnen, darsetzen, darstrecken enz.. nog door niemand voor een smakelijk Nederlandsch gerecht zijn opgedischt? G. K. Hz.

Daarstellen. Daarstellen voor » stichten, inrichten, oprichten, vormen, vestigen, tot stand brengen, het aanzijn geven", enz. enz. is een verwerpelijk en zeer goed te missen germanisme. Wil P. H. H. JR. weten, waarom, hy leze onder anderen, wat dienaangaande in het Magazijn van Nederlandsche Taalkunde, Vden Jaargang, No. 4, bl. 267, door den schranderen taalonderzoeker, Dr. H. J. NASSAU, is gezegd geworden.

J. VAN LENNEP.

De Heilige Lidewijd (II.; bl. 55). Van het leven der Heilige LIDEWIJD zijn mij de volgende uitgaven bekend:

Der maghet Liedwij van Seyedam leven ende mirackelen. - Voleyndet ter Goude, in Hollant,

tot die Collacie-Broeders. In den Jare ons Heren

M.CCCC.XCVI, den tienden dach in Junio. In 4°. Hiervan was een exemplaar in het bezit van I. LE LONG. Voorts:

Vita Lydwine, per venerabilem fratrem J0HANNEM BRUGMAN. Sciedamis, 1498.- In 4o. Beide uitgaven worden vermeld in VISSER'S Naamlijst. Eindelijk

Het wonderlyck Leven van de eerbaere, devote ende H. Maghet Lydwina. Eerstmael beschreven in de Latijnsche taele door P.JOANNES BRUGHMAN Religieus van de Order der Minne-broeders van S. Franciscus. Nu over-gheset in onse Nederduytsche tale door den E. P. L(UDOVICO) J(ACOBO CORTRACO) Priester der Societeyt Jesu. t' Antwerpen, By de Weduwe en de Erfghenamen van JAN CNOBBAERT, M.DC.LVII. In 8°. De inhoud der uitgave van 1496 is te vinden in » LE LONG's Beschrijvinge van de Reformatie der Stadt Amsterdam", fol: 370.

J. J. NIEUWENHUIJZEN.

[Ook N. P. BIBLIOPHILUS en B. G. te G. hebben, op het voetspoor van IS. LE LONG, de zeldzame drukken van 1496 en 1498 beschreven gene met vermelding hoe de titel der laatstgenoemde uitgave, zoo als die bij VISSER (bl. 48) wordt aangeduid, in spelling grootelijks verschilt van dien, welken Prof. VISSCHER (Beknopte Gesch. der Nederl. Letterkunde, I., bl. 138, in de noot 8) heeft medegedeeld, en — even als B. G. - met aanteekening dat BRUGMAN'S werk voorkomt in de Acta Sanctorum der Bollandisten, II.; bl. 270-364. Voorts doet ons N. P. BIBLIOPHILUS weten dat BUDDINGH'; in zijn Mirakel-geloof en Mirakelen in de Nederlanden, bl. 104; wat Is. LE 6

« PreviousContinue »