Page images
PDF
EPUB

Ziedaar mannelijke taal, die geestdrift en waardeering van den arbeid verraadt, een lichtstraal op het gebied der sociale beweging.

De sociaal-democratie beoefent mede de poëzie. Hasenclever publiceerde een bundel gedichten onder den titel Liebe, Leben, Kampf, waarvan 200 bladzijden over de liefde, 60 over het leven en 20 over den strijd handelen. Zij beteekenen zeer weinig. Geib te Hamburg zocht mede lauweren op dit gebied, die voor hem echter uitsluitend op dat der volksbeweging en partijadministratie weggelegd waren. In genade aangenomen zijn Herwegh en Freiligrath, die bij voorkeur gezongen worden. De sociaal-democratische partij leverde zelden oorspronkelijke poëzie, maar was met het haar eigen opwindend talent onvermoeid bezig, om het reeds bestaande om te gieten en voor haar doel dienstbaar te maken, en kon op deze wijze aan de volksliederen aanknoopen en de bekende melodieën behouden. Het beste lied is de vertaling en omwerking der Marseillaise door Audorf, steunende op het refrein: »Der kühnen Bahn nur folgen wir, Die uns geführt Lassalle!" Dit lied heeft in Duitschland het burgerrecht verkregen en oefent onwillekeurig eene groote aantrekkingskracht uit.

Poëtische waarde bezit voorts het lied Arbeitend leben oder kämpfend sterben, te zingen volgens de melodie van de Wacht am Rhein, met het refrein: Es wirbelt dumpf das Aufgebot, Es flattert hoch die Fahne roth: Arbeitend leben oder kämpfend den Tod!" Het komt voor onder de Thüringer Arbeiterlieder, waarbij opgemerkt moet worden, dat bijna elke provincie en elk land over eigen sociaal-democratische liederen te beschikken heeft, terwijl op dit gebied zorgvuldig op den geest en het karakter der bevolking gelet is.

Audorf junior bewerkte niet zonder talent Luther's lied Ein' feste Burg ist unser Gott, dat voor de sociaal-democratische partij aldus begint:

,,Ein' feste Burg ist unser Bund,
Durch eig'ne Kraft geschaffen;
Er wurzelt fest auf Felsengrund,

Im Sturm ein sich'rer Hafen.

Ob auch die Woge braust,
Drob keinem von uns graust;

Hoch, hoch das Schlachtpanier!
Darunter kämpfen wir

Für unsre Menschenrechte."

Er is, gelijk men ziet, meer op den toon dan op den poëtischen

inhoud gelet, terwijl de rhythmus hier en daar mank gaat. Bijval vond:

[ocr errors][merged small]

In Saksen vond ik een aantal hoogst onbeteekenende, ten deele frivole, ten deele zeer prozaïsche partijgedichten, getiteld: 1°. Leuchtkugeln, 2o. Tätterrätäh, von H. Zilger; 3°. 's Geht los! en andere bundeltjes van gelijken aard. Bijval vond: Glückliche Zustände.

[merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small]

Van nog minder gehalte zijn de coupletten en poëtische ontboezemingen van Eugen Mendel, volkspoëet en redenaar van professie. Buitendien bestaat er nog eene bijzondere trade-unionspoëzie, berijmde beschrijvingen van werkstakingen met de toepasselijke moraal; o. a. is de strike der scheepstimmergezellen van Stralsund poëtisch herdacht. Ook zij bieden weinig of niets goeds.

Wat dunkt u van de volgende poëzie ter gelegenheid van den geboortedag des Keizers in 1873?

,,Schlaf mein Kind, schlaf leis,

Da draussen geht der Preuss,

Deinen Bruder hat er umgebracht,

Deine Schwester hat er zur Hur' gemacht,

Deinen Vater trieb er in 's fremde Land,

Das Haus hat er uns niedergebrannt.

Schlaf leis, mein Kind, schlaf leis,
Da draussen geht der Preuss!"

Hiermede kunnen wij onze mededeelingen uit het legerkamp der sociaal-democratie sluiten, hoewel het ons aan stof tot aanvulling niet ontbreekt. Richard Schuster licht het wezen en de propaganda der sociaal-democratie op grond van dergelijke publicatiën en uitingen toe, om het bewijs te leveren, dat de partij niet naar het program beoordeeld mag worden. Intusschen is daarmede niet gezegd, dat zij door middel van gewelddadige onderdrukking te vernietigen is; integendeel, juist daardoor zal zij aan energie, omvang en cynisch karakter toenemen en gevaarlijk voor de normale ontwikkeling worden. De onverschilligheid en het plichtverzuim der andere standen is geene rechtvaardiging van politiemaatregelen, te meer daar beide eigenschappen nu rustiger kunnen voortwoekeren.

Gustav Freytag meende na afloop der laatste verkiezingen voor den Rijksdag: >>Wanneer thans in vele kiesdistricten de liberale candidaten, die nog voor drie jaren over eene verpletterende meerderheid beschikten, slechts na een zwaren strijd met eene meerderheid van

eenige weinige honderd stemmen gekozen werden, dan moet men aannemen, dat bij de volgende verkiezingen bij toenemende socialistische propaganda deze districten in de handen der sociaal-democratie zullen geraken. Het is niet aangenaam, zich een Rijksdag te moeten denken, waarin 40 of 50 socialisten een revolutionnairen marsch met de voeten trommelen, om van de stemmen niet te gewagen. De arbeiders houden het ervoor, dat zij de hoogere loonen en de meerdere welvaart, die zij tegenwoordig ten opzichte hunner sociale positie genieten, aan de volksmenners te danken hebben. Ook verheugen zij er zich over, vereenigd iets tegenover de macht van het kapitaal als stand te beteekenen, en hooren gaarne sprekers, die uit hun midden te voorschijn zijn gekomen. Dit vertrouwen zal echter ophouden, zoodra de arbeidsprijzen onder den invloed der groote reactie, die op industrieel gebied zich voorbereidt, weder zinken, en bittere ervaringen en teleurstellingen zullen ertoe bijdragen, om dit natuurlijk proces te bespoedigen."

De reactie is gekomen, zonder de socialistische propaganda afbreuk te doen, omdat het wezen der beweging niet in de tijdelijke verbetering der sociale positie, maar in de prediking van de sociale revolutie onder voorspiegeling van den idealen toekomststaat wortelt. Integendeel, de reactie vermeerderde de ontevredenheid en was bevorderlijk aan de verspreiding van het socialisme. De hoop op toekomstige beterschap berust op de overtuiging, dat overdrijvingen tot grooter overdrijvingen voeren en dientengevolge ten slotte uit vrije beweging eene ontnuchtering ten gevolge hebben, terwijl de vorming van eene invloedrijke arbeiderspartij met practische strekking, die op wettelijke wijze strijd voert en eene gedisciplineerde parlementaire macht voorstelt, in het belang des lands zou zijn. In hoever dit met het oog op de sociaaldemocratie mogelijk is, zal moeten blijken, maar dat daarvan bij de hedendaagsche socialistische partij geene sprake kan zijn, is zeker, want zij, die hun zwaartepunt buiten de bestaande maatschappij willen plaatsen, zijn in die maatschappij zonder waarde. Dit is de schaduwzijde der medaille, een gevaar, waaraan de beschaving in hare verdere ontwikkeling blootstaat.

Dusseldorp, 1880.

A. J. DOMELA NIEUWENHUIS.

NATUURKUNDE.

DE TOESTAND VAN HET INWENDIGE DER AARDE.

De kennis van ons zonnestelsel heeft, evenals zoovele andere takken van wetenschap, in de laatste jaren reuzenschreden gedaan op den weg van vooruitgang. Hoewel de astronomie reeds eeuwenlang uitstekende beoefenaars telde, die haar tot een hoogen trap van ontwikkeling brachten, zoo zijn toch eerst door de ontdekkingen van de laatste halve eeuw de grootsche resultaten bereikt, waarop dat onderdeel der natuurwetenschap tegenwoordig mag wijzen. Wij hebben deze uitkomst vooral te danken aan de groote verbeteringen in onze hulpmiddelen en aan het optreden van geheel nieuwe onderzoekingsmethoden, zooals photographie en spectroscopie, waardoor het ons mogelijk is geworden, met het oog tot in de meest verwijderde streken van den hemel door te dringen.

Wanneer wij nu bedenken, dat men, ten gevolge van dezen vooruitgang op sterrekundig gebied, met bijna mathematische zekerheid besluiten kan trekken aangaande den toestand van hemellichamen, die zich bevinden op millioenen mijlen afstands van onze aarde, dan zouden wij geneigd zijn te meenen, dat dit zeker niet minder het geval moest zijn met de kennis van de planeet, die wijzelven bewonen. Toch is het tegendeel waar wij weten nog zeer weinig met zekerheid aangaande den toestand en de samenstelling van het inwendige onzer aarde, en wat ons daaromtrent geleerd wordt, behoort grootendeels nog op het gebied der hypothesen.

De oorzaak van dit verschijnsel ligt voor de hand: zij is gelegen in de onmogelijkheid, om in het binnenste der aarde tot eene groote diepte door te dringen en dat met onze toestellen te onderzoeken.

Men kent wel de uitwendige schors der aarde met tamelijk groote nauwkeurigheid; maar dit bekende gedeelte van de aardkorst stelt slechts eene betrekkelijk zeer dunne laag voor. Één van de diepste punten, tot waar men in de aarde is doorgedrongen, is het boorgat

van Speremberg bij Berlijn, waar men eene diepte van 4042 voet of ruim 1300 meter onder de oppervlakte heeft bereikt. Meer nauwkeurig kent men de samenstelling der aardschors slechts tot eene diepte van ongeveer 10 geographische mijl, en, nemen wij in aanmerking, dat de afstand van de oppervlakte tot het middelpunt der aarde 859 geographische mijlen bedraagt, dan kennen wij dus slechts een laagje, waarvan de dikte gelijk is aan ' van den straal der aarde. De onvolkomenheid onzer kennis in dit opzicht heeft ten gevolge gehad, dat men zich bij de verklaring der verschijnselen, die op het inwendige der aarde betrekking hebben, veelal tot het opstellen van hypothesen heeft moeten bepalen. Velen daarvan staan in zóó nauw verband met belangrijke theorieën, die in de laatste jaren zijn opgetreden, dat eene beschouwing van het vraagstuk betreffende den vroegeren en den tegenwoordigen toestand van het inwendige der aarde in hooge mate onze aandacht verdient.

90

Wij wenschen dus in de volgende bladzijden in korte trekken de denkbeelden uiteen te zetten, die daaromtrent vroeger hebben geheerscht, en de theorieën te bespreken, die later, en vooral in den jongsten tijd, aangaande dit onderwerp zijn opgesteld.

Reeds in de oudste tijden trachtte men zich een denkbeeld te vormen van den inwendigen toestand onzer planeet en eene verklaring te vinden. van de oorzaken der vulkanische verschijnselen, aardbevingen, warme bronnen, enz. Onder de natuurverschijnselen toch, die op aarde zijn waar te nemen, moesten dezen uit den aard der zaak in hooge mate de aandacht der oude wijsgeeren tot zich trekken wegens de buitengewone omstandigheden, waaronder zij plaats hebben, en de hevige en grootsche tafereelen, waarvan zij vergezeld gaan. Het kan ons echter even min verwonderen, dat men, bij de toen nog zoo gebrekkige kennis der natuurwetten, dergelijke indrukwekkende verschijnselen aan de meest ongewone oorzaken toeschreef en de meest zonderlinge en phantastische verklaringen ervan uitdacht.

In de oudste natuurbeschouwingen der Grieken werd de oorzaak ván de vulkanische kracht niet in de aarde zelve gezocht, maar toegeschreven aan een algemeen, cosmisch verschijnsel: het centraalvuur. Zoo nam o. a. de wijsgeer Pythagoras van Samos, die ongeveer vijf eeuwen vóór onze jaartelling leefde, als grondslag van het heelal tien goddelijke hemelssferen aan, die in een begrensd, kogelvormig wereldruim zich draaiden om een centraalvuur, de bron van licht en warmte. De beweging der sferen had in harmonische verhoudingen plaats, waardoor de muziek der sferen ontstond. Het centraalvuur, waarbij de aarde zich het dichtst zou bevinden, was de oorzaak van alle vulkanische verschijnselen.

Korten tijd daarna trad Empedokles op, de wijsgeer, die zich, volgens de overlevering, in den krater van den Etna zou gestort hebben, om zijne goddelijke afkomst te bewijzen. Hij verkondigde de leer,

« PreviousContinue »