Page images
PDF
EPUB

--

geschriften? In één opzicht wordt ons het antwoord gemakkelijk gemaakt. We hebben steeds te doen met één man met Dr. Abraham Kuyper. Hij is de man in deze geheele zaak. Hij ontwerpt; hij strijdt; hij verdedigt. Ongetwijfeld is de geheele inrichting te danken. aan zijn organiseerend talent. Hij weet het zelf evengoed als wij. In Strikt Genomen spreekt hij van zijne Directeuren en Curatoren. Als hij van al die heeren, »in wier handen de hoogheid over deze stichting rust", gemakkelijk de eerste is, dan mogen we ons bij hem en zijne woorden bepalen. Ik zeg bij hem en zijne woorden. Het spreekt vanzelf, dat we zoo al ooit - bij zulk een optreden geene

personen van zaken kunnen scheiden.

Wat leeren ons die geschriften? Ge gunt zeker met mij aan K. gaarne, dat hij even bluft over zijne correspondentie met Gladstone of over de stukken, die hij ook eens" uit Amerika heeft laten komen, alsof iedereen dat zoo maar kan. Maar wat er niet door kan, dat is zijn nederige hoogmoed. Of is het dat niet, als hij aan Bronsveld schrijft: »In trouwe, lieve vriend, ik wil nu eens heel openhartig met u zijn. Maar gelooft ge dan nu heusch, als ik vóór alle dingen op titels en eerekruissen geaasd had, dat ik dan geloopen zou hebben, zooals ik liep? Ja, gelooft ge in ernst, dat, als ik nu een professoraat aan een Rijksacademie eens als mijn hoogste eerzucht had beschouwd, dat er dan ook voor mij misschien niet wel wegen te vinden, en op die wegen kruiwagentjes waren te brengen geweest, om met wat meer hoofdbuigens en met een uithangbordje van: Hier strijkt en plooit men! voor mijn deur, bij de schaarschte aan geschikt personeel voor zooveel nieuwe katheders, het nog een heel eind ver te brengen? Of omgekeerd, en sterker nog: als iemand het er eens op wilde toeleggen, om naar zijn laatste rustplaats zonder eenigen rang of titel te worden. uitgedragen, kan hij dan al veel anders optreden dan ik deed?" () En is het misschien uit den booze, als ik datzelfde duiveltje zie gluren bij 's mans openbare schuldbelijdenis op bl. 129-134 van zijn Strikt Genomen? Verwondert het u dan, dat ik glimlachend opkeek, toen ik in den aanvang der Inwijdingsrede de verzekering van K. las, dat de mannen der Vrije Universiteit met beschaming hunne eigene geringheid en onmacht indenken, en daarom niet hooge inbeelding maar slechts rustige ootmoed zich uitspreekt in de verzekerdheid van hun woord. We bleven liever schuil; te zien dat anderen voorgingen, zou ons veel rustiger wezen." Zou dat waar zijn? En die booze geest drijft hem evenzeer bij zijn strijdvoeren. Ik weet niet, of ge de laatste strijdschriften van K. gelezen hebt. Die lectuur is aan te bevelen, als ge u oefenen wilt in handig debatteeren, maar niet als ge houdt van flinken, loyalen strijd. O, soms sleept hij u mee, de slimme advocaat, maar de slotindruk blijft toch, dat die manier van strijdvoeren is, wat wij als jongens gemeen noemden. Die vriendelijk(*) Kuyper cursiveert.

heid, die zalving, waarmee hij zijne tegenpartij onderhanden neemt en geducht ook; waarmee hij hem zijne houding tegenover hem verwijt, en zelfs particuliere correspondenties en gesprekken openbaar maakt, dat is, om woedend te worden. Hij spreekt B. voortdurend aan als amice, zijn lieven broeder; maakt hem complimentjes, of vermaant hem broederlijk; hij schrijft in zijne brochure het een en ander, o, niet voor zijn kundigen vriend B., maar voor den min-kundigen lezer. Zeg is dat nog handelen, zooals eerlijke mannen betaamt? Zijn strijdvoeren is al evenals zijn stijl. Le style c'est l'homme het is voor K. niet te hopen, dat het waar is, of dat hier geldt: de uitzondering bevestigt den regel, want anders. Hebt ge ooit iets meer gedwongens en gemaniëreerds gelezen dan K.'s stijl? Al die woorden, die niemand anders gebruikt dan misschien zijne Gereformeerde vrienden! Die geheele zinbouw! Tot voorbeeld één zin. Hij heeft tegenover elkaar gesteld als twee credo's het beginsel van Souvereiniteit in eigen kring en dat van Staatssouvereiniteit. Nu volgt: »Lijnrecht tegen elkaar indruischende Confessiën alzoo, die door onmanlijke halfheid wel keer op keer zijn weggeschoven achter een breede reeks van hybridische stelsels; gemengd uit meer van het een en min van het ander, of uit evenveel van elk; maar die, als de principiëele credo's, waaraan toch ook deze vaalheden hun grondtint ontleenden, bij ernstiger tijdsgewricht, altijd weer in toorne door dit beginselloos spel heenbraken, om met open vizier nogmaals kamp te bieden en kamp te vragen, als de twee eenige reusachtige tegenstellingen, die het leven in den wortel doen splijten, en dies waard zijn dat men, er anderer leven om beroerend, er eigen leven voor waagt." Och, of zijn vriend Prof. De Vries hem eens een brief mocht schrijven over Taalzuivering! Zeg niet, dat dit betrekkelijk eene kleinigheid is. Juist die gemaniëreerde stijl, dat poseeren, alsof men om den wille van de goede zaak afstand doet van rang en titel, het verraadt gemis aan kloekheid, aan eene bezielde en bezielende overtuiging. De echte profeet is ook hieraan te herkennen, dat zijne taal schoon is door hare oprechtheid. K. schrijft aan het adres van Bronsveld een stukje over de vroomheid der taal. Die vroomheid zit meer in de oprechtheid en den ernst van hem, die haar spreekt, zou ik denken, dan in het gebruik van eene toonlooze e aan het eind van allerlei woorden.

Maar ge maakt misschien de opmerking, dat dit dan toch alleen voor K.'s rekening komt. Het zij zoo. Laat ik dan verder vragen: wat we uit de geschriften leeren van de Universiteit zelve, stemt ons dat gunstiger? Zeker, wanneer we afgaan op hetgeen we hier en daar lezen. Ik herinnerde u reeds het slot van K.'s oratie, en hoe hij zijne stichting noemt »de eerste levensuiting van een machtige beweging". Zoo zou er meer te noemen zijn. Met dat al maakt het geheel op mij niet den indruk van eene geloofsdaad, dat de nood dezen mannen opgelegd is. Daar is door Dr. Kuyper met zijn vriend Dr. Rutgers

ontworpen een mechanisme van statuten, reglementen, instructies; daar werden benoemd directeuren, curatoren, hoogleeraren; in zijne rede spreekt K. aan Stichters, Leden, Begunstigers, Districtshoofden, Stedelijke Wijkheeren, die met die Universiteit in betrekking staan en met al die reglementen en besturen is deze Hoogeschool gereed, altijd voor zoover er geld was, om professoren te benoemen. Waarachtig, Bronsveld heeft gelijk, als hij het tot stand komen dezer Universiteit vergelijkt met de oprichting van eene dier industrieele ondernemingen, van eene dier naamlooze vennootschappen, waarvan bijna dagelijks de Staatscourant de erkenning als rechtspersoon vermeldt. Heeft het ook u niet getroffen, niet dat er nog geene studenten zijn — al is ook dat wel wat zonderling maar dat in de rede van K. van die leerlingen in het geheel geen sprake is? Misschien zou hijzelf ons antwoorden, dat die studenten niet de hoofdzaak zijn. »Hoofdzaak is, dat er een school zij; en dat aan die school zich een kring van mannen vorme, die hun tijd vrij hebben, en er voor leven kunnen, om op wetenschappelijk terrein kerk en land weer naar der vaderen heilige traditie te dienen." (*) Daar hebben we de vervulling van een deel van Jan Holland's Koningsdroom: eene academie (met eene C.). Ik bid u, moest, waar dat hoofdzaak is, die Universiteit zoo deftig worden in elkaar gezet; moeten daarom die mannen professoren heeten; moeten daarvoor de geloovigen zooveel geld geven?

Geld daar noem ik de zaak, waarom voor een groot gedeelte deze stichting draait. Wees nu niet bevreesd, dat ik op weg ben, om een dweper te worden en te meenen, dat men zonder geld zulk eene stichting tot stand brengt. Maar bij zulk eene heilige zaak als de redding van ons vaderland, bij zulk een heroiek pogen" krachtens het »dat nooit", dat klonk in hunne zielen, mag de geldquaestie niet zoo op den voorgrond staan. Teekent het niet, dat de eerste maal, dat de Heraut iets laat uitlekken" van het plan, het bericht eindigt met de mededeeling, dat er ook reeds geld inkwam? > Een begin van bijdragen, waaronder giften van vijf en twintig duizend gulden zijn". Terwijl tevens den geloovigen wordt meegedeeld, dat zes millioen kapitaal voor eene Universiteit huwelijksgift dient te zijn. En waar mij die berekening vooral hindert, het is in de Inwijdingsrede. Deze stichting, zoo redeneert K., is vrij van de macht van het Staatsgeld. Zij wordt door het volk zelf gedragen. De minst geachten uit het niet denkend" deel der natie komen van ploeg en meeltrog aanloopen, om hunne penningen saam te brengen voor deze Universiteit. Daarin is gegeven de practische oplossing van het probleem, om de wetenschap met het volksleven te verbinden. Deze mannen der wetenschap leven immers van het volksgeld. En laten zij maar geld geven, de vrienden! Geven op zichzelf is reeds eene kracht. Het vormt een (*) Kuyper cursiveert.

[merged small][ocr errors][ocr errors][ocr errors]

zedelijk vermogen. Waardoor meer dan door zulk een vrij initiatief (door geld te geven) van wakkere burgers zullen karakters gevormd worden! Geeft dus maar, wakkere burgers! loopt samen van ploeg en meeltrog! Gij vermeerdert het zedelijk kapitaal, dat door deze kostbare (*) stichting aan ons volk ten goede komt. >>En loopt dan elders het Universitaire rad o, zoo geleidelijk door de dwingmacht der ontvangeren en de grifheid der betaalmeesteren, dat benijden we niet; want, is het bij ons the struggle for life (†), juist in dien strijd vormt zich de kracht der heerlijkste toewijding. Er schuilt in het ons toebetrouwde geld nog een andere nog een hoogere dan de weegbare metaalwaarde: er kleeft gebed, er kleeft liefde, er kleeft zweet van het aangezichte aan het ons toevloeiend goud." Wat zegt ge van zoo'n bedelpartij? De strijd om het leven voor deze Universiteit, of ze geld heeft of niet! Dat heet een heroïek pogen! De Souverein in den kring dezer Gereformeerde stichting heet ook geld.

-

Souvereiniteit in eigen kring ge weet, dat is het onderwerp van K.'s Inwijdingsrede. Dat is het echt-Gereformeerde beginsel, waaruit deze stichting haar oorsprong nam, dat zij getrouw wil handhaven; dat de stempel, dien zij draagt in hare nationale beteekenis, in haar wetenschappelijk bedoelen, in haar karakter van Gereformeerd. Wat houdt dat beginsel in? De volle Souvereiniteit berust bij den drieëenigen God. Maar deze hooge Souverein droeg en draagt zijn gezag over aan menschen, zoodat men op aarde het souverein gezag steeds ziet optreden in het ambt van menschen. De vraag is nu, of God zijne absolute Souvereiniteit op één enkelen mensch overdraagt, dan wel of wie souverein op aarde heet, de macht tot afdwingen van gehoorzaamheid slechts in beperkten kring bezit. K. antwoordt: God heeft zijne absolute Souvereiniteit overgedragen op den Messias. »Maar, en ziehier nu de heerlijke Vrijheidsgedachte ! in die volstrekte Souvereiniteit van den onzondigen Messias ligt tegelijk de rechtstreeksche ontkenning en betwisting van alle absolute Souvereiniteit op aarde in een zondigen mensch; en dat wel door de deeling van het leven in eigen kringen, elk met eigen Souvereiniteit voor zich."

Die stelling bepleit K. in zijne oratie; Dr. A. Pierson heeft de opmerking gemaakt, dat K. die stelling bepleit als een oud rationalist, en niet echt Gereformeerd uit de Schrift en de Institutie van Calvijn. Het is waar, K. maakt zich in 18 regels van de vraag af, of dat beginsel wel gegrepen is uit het hart der Schrift en uit den schat van het Gereformeerde leven. Kan het misschien hierin zijne verklaring vinden, dat hij meer spreekt tot Filistijnen dan tot de kinderen Israël's? Erger is de andere beschuldiging, door Dr. Pierson aan K.'s adres gericht. Hij acht die stelling niet Calvinistisch en schriftuurlijk, en staaft die beschuldiging met plaatsen uit de Schrift en de (*) Ik cursiveer. (†) Kuyper cursiveert.

[ocr errors][ocr errors][ocr errors][ocr errors][ocr errors]
[ocr errors]

Institutie. Ja, beste vriend, eerlijk gezegd, ik ben te slecht thuis in Calvijn's geschriften, om als rechter op te treden. Toch is bij mij twijfel gerezen aan de wettigheid dier beschuldiging. Dr. Pierson wijst op het feit, dat Calvijn de vorsten noemt: vicaires et lieutenants de Dieu; dus zou God zijne absolute Souvereiniteit wel op hen, zondige menschen, hebben overgedragen. Maar ik vind, dat Calvijn dien hoogen titel niet alleen aan de vorsten, maar ook aan de bedienaren des god. delijken woords geeft. Ook zij worden Gods vicarissen genoemd. En is de gehoorzaamheid, door hem tegenover de vorsten geëischt, eene volstrekte, niet minder die, welke hij verschuldigd acht aan den clerus. Mij dunkt, daaruit is deze conclusie te trekken: God draagt wel zijn gezag, maar niet zijn absoluut gezag over aan een zondigen mensch. De vorst is bij de gratie Gods souverein in den Staat; maar naast dien kring staat de Kerk, waarin evenzeer vicarissen Gods gevonden worden. Ik ben bang, dat op het punt van Gereformeerdheid Kuyper niet licht te vangen is. Toch wou ik hem één vraag doen. Is het wel Gereformeerd, om Elout zoo te prijzen, als gij doet? Zal het Gereformeerde volk het u vriendelijk afnemen, als gij zegt, dat dat volk dit broederlijk afdalen van de grooten der aarde tot den eenvoudigen burger waardeert? Gaat het aan, om te loven de ootmoedige belijdenis trouw aan het heilig Schriftwoord bij een man van » Uw positie, van Uw levenswijsheid, van Uw jaren" (*)? Het Gereformeerde Credo is immers, God alles en alle mensch niets (†) te achten!

Dat beginsel wat leert ons K.'s oratie van zijne toepassing? Kan ons dat met eerbied vervullen voor de Gereformeerde broeders en hunne stichting? Laat ik K.'s redeneering u herinneren! In het leven bestaan allerlei kringen, een kring des zedelijken, een kring des huiselijken, een kring des maatschappelijken levens. (Hoe vindt ge dien kring des zedelijken levens naast de anderen?) Elke kring gehoorzaamt aan eigen levenswet en staat onder eigen overhoogheid". Die kringen nu grijpen >> met de tanden hunner raderen" in elkaar. Daardoor ontstaat het veelzijdige menschenleven, maar ook het gevaar, dat de eene kring verstorend werkt op den anderen. Daarom is de Staatssouvereiniteit noodzakelijk. Deze heeft te zorgen, dat elke kring blijft binnen zijne palen en ze allen goed samenwerken. Tevens moet zij het individu beschermen in elken kring. Deze souvereiniteit steekt dus hoog boven allen uit, maar heeft binnen elken levenskring niets te zeggen. Ja, zelfs moet zij elken kring zich geheel vrij laten ontwikkelen. De Staat is dus alleen politieagent, die zorgt, dat alles in orde blijft. Geen wonder, dat K. dweept met den tijd van gilden en ridderwezen. >>Toen begon schrijft hij dat leven met eere pas, in riddereer zich zelf kronend, om in al rijker organisme van gilde en orde en vrije gemeenschap al de energie en àl de glorie te toonen, die Souvereiniteit van eigen kring in zich besluit." Dat beginsel, ondergegaan in het (†) Kuyper cursiveert.

(*) Ik cursiveer.

« PreviousContinue »